Liite:Verbitaivutus/hollanti/schijten

Nominaalimuodot
infinitiivi schijten
partisiipin preesens schijtend
partisiipin perfekti gescheten
apuverbi hebben
Persoonamuodot
indikatiivi
preesens imperfekti perfekti pluskvamperfekti
pers. yks. mon. pers. yks. mon. pers. yks. mon. pers. yks. mon.
1. schijt schijten 1. scheet scheten 1. heb gescheten hebben gescheten 1. had gescheten hadden gescheten
2. schijt schijten 2. scheet scheten 2. hebt gescheten hebben gescheten 2. had gescheten hadden gescheten
3. schijt schijten 3. scheet scheten 3. heeft gescheten hebben gescheten 3. had gescheten hadden gescheten
konjunktiivi
preesens imperfekti perfekti pluskvamperfekti
pers. yks. mon. pers. yks. mon. pers. yks. mon. pers. yks. mon.
1. schijte schijten 1. schete scheten 1. hebbe gescheten hebben gescheten 1. hadde gescheten hadden gescheten
2. schijte schijten 2. schete scheten 2. hebbe gescheten hebben gescheten 2. hadde gescheten hadden gescheten
3. schijte schijten 3. schete scheten 3. hebbe gescheten hebben gescheten 3. hadde gescheten hadden gescheten
imperatiivi
pers. yks. mon.
2. schijt schijt