Liite:Verbitaivutus/hollanti/vragen

Nominaalimuodot
infinitiivi vragen
partisiipin preesens vragend
partisiipin perfekti gevragen
apuverbi hebben
Persoonamuodot
indikatiivi
preesens imperfekti perfekti pluskvamperfekti
pers. yks. mon. pers. yks. mon. pers. yks. mon. pers. yks. mon.
1. vraag vragen 1. vroeg vroegen 1. heb gevragen hebben gevragen 1. had gevragen hadden gevragen
2. vraagt vragen 2. vroeg vroegen 2. hebt gevragen hebben gevragen 2. had gevragen hadden gevragen
3. vraagt vragen 3. vroeg vroegen 3. heeft gevragen hebben gevragen 3. had gevragen hadden gevragen
konjunktiivi
preesens imperfekti perfekti pluskvamperfekti
pers. yks. mon. pers. yks. mon. pers. yks. mon. pers. yks. mon.
1. vrage vragen 1. vroege vroegen 1. hebbe gevragen hebben gevragen 1. hadde gevragen hadden gevragen
2. vrage vragen 2. vroege vroegen 2. hebbe gevragen hebben gevragen 2. hadde gevragen hadden gevragen
3. vrage vragen 3. vroege vroegen 3. hebbe gevragen hebben gevragen 3. hadde gevragen hadden gevragen
imperatiivi
pers. yks. mon.
2. vraag vraagt

Amsterdaminslangia

Nominaalimuodot
infinitiivi vragen
partisiipin preesens vragend
partisiipin perfekti gevraagd
apuverbi hebben
Persoonamuodot
indikatiivi
preesens imperfekti perfekti pluskvamperfekti
pers. yks. mon. pers. yks. mon. pers. yks. mon. pers. yks. mon.
1. vraag vragen 1. vraagde vraagden 1. heb gevraagd hebben gevraagd 1. had gevraagd hadden gevraagd
2. vraagt vragen 2. vraagde vraagden 2. hebt gevraagd hebben gevraagd 2. had gevraagd hadden gevraagd
3. vraagt vragen 3. vraagde vraagden 3. heeft gevraagd hebben gevraagd 3. had gevraagd hadden gevraagd
konjunktiivi
preesens imperfekti perfekti pluskvamperfekti
pers. yks. mon. pers. yks. mon. pers. yks. mon. pers. yks. mon.
1. vrage vragen 1. vraagde vraagden 1. hebbe gevraagd hebben gevraagd 1. hadde gevraagd hadden gevraagd
2. vrage vragen 2. vraagde vraagden 2. hebbe gevraagd hebben gevraagd 2. hadde gevraagd hadden gevraagd
3. vrage vragen 3. vraagde vraagden 3. hebbe gevraagd hebben gevraagd 3. hadde gevraagd hadden gevraagd
imperatiivi
pers. yks. mon.
2. vraag vraagt